zondag 20 maart 2016 12:00-13:10 uur

Raaf Hekkema – saxofoon

Johann Sebastian Bach – Partita’s, gearrangeerd voor saxofoon door Raaf Hekkema

 

uit Partita II, BWV 1004:

  • Allemanda
  • Corrente
  • Sarabanda
  • Giga

 

uit Partita I, BWV 1002:

  • Allemanda
  • Double
  • Corrente
  • Double-presto

 

uit Partita III, BWV 1006:

  • Gavotte en rondeau
  • Menuet I & II
  • Bourrée
  • Gigue

 

uit Partita II, BWV 1004:

  • Ciaccona

 

‘Je houdt je hart vast, maar Hekkema maakt korte metten met elke reserve. Er zijn zelfs plekken waarop de sax het wint van de viool. Ongelooflijk.’ (Het Parool)

 

 

Nog voordat ik naar het conservatorium ging om saxofoon te studeren werd het mij duidelijk dat er één componist was die boven alle andere verheven was: Johann Sebastian Bach. In mijn studietijd gebruikte ik delen uit de vioolsonates en -partita’s als studiemateriaal en het viel mij steeds weer op dat ik er eindeloos veel tijd mee kon doorbrengen zonder dat het me ging vervelen, en dat terwijl ik een hekel had aan studeren. Veel later leerde ik pas dat toonladders en etudes hun functie als vingeroefeningen niet kunnen vervullen wanneer je ze met tegenzin speelt. Een deel van mijn huidige vingervlugheid dank ik derhalve aan het feit dat ik destijds met gretigheid luisterde naar de opnamen van erkende Bachspecialisten uit de jaren tachtig, wier toon, frasering en articulatie ik vervolgens met toewijding op mijn instrument trachtte te kopiëren.

Dankzij Calefax ontmoette ik mijn ‘helden van de authentieke beweging’ ook in levende lijve. Frans Brüggen, de gebroeders Barthold en SigiswaldKuijken, musicoloog Kees van Houten, Vera Beths en Anner Bijlsma, later Jan-Willem de Vriend. Ze bleken bereid om ons les te geven op Bach, Mozart en Schubert. Geen van hen had (of uitte) bedenkingen bij het spelen van ‘hun’ muziek op moderne instrumenten, zelfs niet de saxofoon.

In Bach had ik mij intussen ook op een andere manier verdiept, namelijk door zijn muziek te arrangeren voor ons kwintet. Arrangeren begint bij een gedegen studie van (de constructie van) het notenmateriaal alsmede het kennis nemen van de omstandigheden waaronder het werk is ontstaan, dus las ik boeken over Bach en zijn tijd en musicologische verhandelingen over de werken die ik onderhanden had. Al snel bleek dat Bachs muziek niet uit de lucht was komen vallen. Wilde ik zijn werk op een dieper niveau doorgronden, dan diende ik mij te oriënteren op de tijd vóór hem, de zeventiende eeuw, en ook op die van daarvoor. Calefax had zich wat dat betreft ook niet onbetuigd gelaten. Al vanaf het begin hadden we muziek op de lessenaars staan van De Machaut, Josquin, Ockeghem, Byrd, Gesualdo, Monteverdi en nog een paar handenvol obscuurdere componisten. Bij het instuderen van elk van die werken lazen we erover, beluisterden opnames van gereputeerde uitvoerders en lieten ons informeren door deskundige docenten.

Een van hen was Paul van Nevel, die ons uit enthousiasme uitnodigde om deel te nemen aan concerten van zijn eigen Huelgas Ensemble in enkele oude muziekfestivals, zoals dat van Saintes en het Festival van Vlaanderen. Daar stond ik dan, te midden van de pommers, zinken en theorben met mijn saxofoon, dat muzikale landbouwwerktuig. Een vergelijkbare ervaring hadden we op het Festival Oude Muziek Utrecht, waar artistiek directeur Jan Nuchelmans (Calefax-fan van het eerste uur) ons het programma had weten binnen te smokkelen. Het spreekt natuurlijk voor zich dat er ontelbaar veel musici zijn wier kennis van Bachs en andere oude muziek vele malen groter is dan die van mij, maar als saxofonist waan ik mij toch bevoorrecht met zo’n bagage.

Altijd stond Bach bij mij op de lessenaar. Om de dag goed te beginnen, even de verfijning op te zoeken in articulatie, het spelen van lange frasen te oefenen, ook in de periode dat ik mij uitvoerig bezig ging houden met Paganini’s caprices, wat uiteindelijk leidde tot de cd Paganini Caprices forSaxophone (MDG 619 1379-2) en de bijbehorende bladmuziek (Schott ED 20559). Met Calefax speelden we decennialang en vele malen Die Kunst der Fuge, nog veel vaker de Goldbergvariaties, delen uit Das Wohltemperierte Klavier en Das MusikalischesOpfer, een aantal orgelwerken en de VomHimmelhoch-variaties. De Paganini-ervaring had vaardigheden opgeleverd in het omzetten van vioolmuziek naar mijn instrument, alsmede een groeiend vertrouwen in mijn tot dan toe altijd wat wankele technische vaardigheden.

In 2012 maakte ik opnamen voor eigen gebruik van alle Bach-arrangementen die ik tot dan toe had gemaakt, waaronder de eerste vier delen van de tweede partita. Na het beluisteren ervan leek mij de door mij zelf opgestelde grondwet dat ik met mijn handen van de chaconne uit die partita zou moeten afblijven ineens niet meer zo in steen gehouwen. Ik deed een poging om een zinvolle versie te maken van de chaconne. Zoals ik bij de Paganini-caprices gewend was, maakte ik eerst een ‘analytische’ versie: een versie die recht zou doen aan de constructie van de muziek, zonder daarbij acht te slaan op wat lekker zou zijn om te spelen. Een belangrijke stap, omdat je anders te snel de instrumentale weg gaat bewandelen. Bachs muziek wordt gekenmerkt door een impliciete meerstemmigheid: een melodie bevat doorgaans meerdere stemmen, die beurtelings aan bod komen en daarmee de melodische curve vormen. De verhouding en de ligging die die stemmen ten opzichtige van elkaar hebben bepaalt voor een belangrijk deel de spanningsopbouw in de muziek. Dat geldt voor bijna al Bachs muziek, maar in de vioolstukken gebruikt Bach dan ook nog vaak meerdere snaren gelijktijdig om de meerstemmigheid expliciet te maken. Hiervoor moest natuurlijk een geloofwaardige oplossing gezocht worden. Vervolgens kreeg de andere kant een kans: de saxofonist in mij mocht bepalen wat lekker klonk en, misschien nog belangrijker, waar er winst te behalen viel ten opzichte van de viool (arpeggio’s spelen is bijvoorbeeld makkelijker op een saxofoon dan op viool). In deze innerlijke dialoog had de analyticus steevast een streepje voor daar het hier een minutieus geconstrueerd werk betrof van de grootste muzikale architect ooit.

Uiteindelijk ontstond er een versie waarin mijn beide identiteiten, analyticus en instrumentalist, zich konden vinden. Bevrijd zette ik mij aan het arrangeren van de partitadelen die toen nog over waren, wat verder redelijk probleemloos verliep. Natuurlijk is nu, bijna een jaar nadat ik dit werk voltooide, geen deel van de negentien hetzelfde gebleven. Dat is zo heerlijk aan het arrangeren voor je eigen instrument: op elk gewenst moment kun je de noten veranderen naar believen.

In de intensieve voorbereiding op zo’n opname komt altijd het zeer nuttige koudwatervreesmoment. Het gevaar bestaat dat je in de veilige beslotenheid van de studeerkamer een luchtkasteel aan het bouwen bent. Om dit te bestrijden ben ik middels enkele lessen te rade gegaan bij barokvioliste Lucy van Dael, die zelf een prachtige opname van alle Bach-solowerken heeft uitgebracht. Haar tips en correcties zijn van doorslaggevend belang geweest voor het eindresultaat en eens temeer bleek dat ik mij met mijn saxofoonversie nergens voor hoefde te schamen. Mijn dank aan Lucy is groot!

Nog altijd laaf ik mij aan de voorrechten van het touren en concerteren met Calefax. Kort voor deze opnamen gaven wij een tweetal concerten in de ThüringerBachwochen, het Bach-mekka bij uitstek. We speelden mijn arrangement van de Goldbergvariaties in de Nicolaikerk in Bachs geboorteplaats Eisenach. Ik verbleef er met mijn gezin, wandelde door het stadje langs alle Bach-memorabilia, bezocht de Wartburg, trok vier dagen door BachsThüringerwoud, sprak met (voormalig) Oost-Duitsers en at Bachs eten (of de hedendaagse variant). Dankzij Calefax voel ik mij nu dichter bij Bach dan ooit.

©Raaf Hekkema, mei 2014

Uitvoerenden